Dit adagium is bij velen bekend.
Het speelt een cruciale rol in het strafrecht. En meer specifiek in zedenzaken.
Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader.
Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In het geheel van bewijsmiddelen moeten twee verschillende bronnen kunnen worden onderscheiden waarvan redengevende bewijsmiddelen afkomstig zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
(vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
Bovenstaande uitleg over het bewijsminimum waar aan moet zijn voldaan om een verdachte te kunnen veroordelen, gaf de rechtbank Noord Nederland, locatie Assen op 24 december jl. in een zaak waarbij ik een cliënte bijstond. Cliënte werd vrijgesproken van hetgeen waar zij van werd verdacht. In de kern komt het er op neer dat de aangever zijn verhaal had gedeeld met een aantal personen (de getuigen). Deze getuigen vertelden vervolgens hetgeen zij gehoord hadden van aangever aan de politie. Dat wordt ook wel een de auditu (van horen zeggen) verklaring genoemd. Uiteindelijk was dus al het belastende materiaal dat over cliënte werd verklaard afkomstig uit 1 bron. Ander belastend bewijs ontbrak en daarom was vrijspraak ook de enige juiste uitspraak.
ECLI:NL:RBNNE:2020:4628, Rechtbank Noord-Nederland, 18/158927-19 (rechtspraak.nl)